We denken vaak: hoe eerder je kanker opspoort, hoe beter. Maar onderzoek van arts-onderzoeker H. Gilbert Welch laat iets heel anders zien. Veel kankers die door screening worden ontdekt, zouden nooit problemen hebben veroorzaakt. Ze groeien zo langzaam, of blijven zo klein, dat mensen er tijdens hun hele leven niets van merken. Toch worden deze afwijkingen wél behandeld alsof ze levensgevaarlijk zijn – met operaties, bestraling of chemotherapie. Dat kan meer schade veroorzaken dan de ‘kanker’ zelf.
Onze medische technologie wordt steeds beter in het vinden van piepkleine afwijkingen. Maar artsen kunnen niet altijd zien of zo’n afwijking gevaarlijk is of juist onschadelijk blijft. Daardoor belanden veel gezonde mensen onnodig in een medisch traject, met angst, complicaties en soms zelfs blijvende schade.
Ook statistieken kunnen misleidend zijn. Cijfers zoals de “vijfjaarsoverleving” lijken te laten zien dat screening levens redt, maar vaak komt dat alleen doordat de diagnose eerder wordt gesteld. Mensen leven dan langer met de diagnose, maar niet per se langer door de diagnose.
Voorbeelden uit onderzoek laten zien dat veel vroeg ontdekte borstkanker (DCIS), kleine niertumoren en prostaatkanker helemaal nooit waren uitgegroeid tot een gevaarlijke ziekte. Bij kinderen verdwijnen sommige tumoren zelfs vanzelf. In deze gevallen is behandeling niet alleen overbodig, maar kan ze ook ernstig kwaad doen.
De boodschap van dit essay is niet dat je klachten moet negeren — integendeel: wie klachten heeft, moet altijd medisch onderzoek laten doen. Maar het betekent wél dat het opsporen van kanker bij mensen zonder klachten niet altijd verstandig is. Soms is het veiliger om niet te testen dan om een onschuldige afwijking te vinden die onnodige angst en zware behandelingen in gang zet.
Kortom: meer testen is niet altijd beter. Soms beschermt terughoudendheid ons tegen zorg die meer kwaad dan goed doet.
Lees meer op : https://www.frontnieuws.com/wanneer-minder-weten-meer-is-over-kankerscreening/





